46
Tussen de wilde beesten
We waren er heel vroeg. Papa en mama stelden ons voor aan pater Ruiz, de schooldirecteur. Hij zag er vriendelijk uit en was behoorlijk bijziend, te oordelen naar zijn dikke brillenglazen. Hij droeg een dik jack, hoewel het niet koud was, en ondanks het vroege uur had hij al een zweetlucht. Hij nam ons mee naar het schoolplein en vroeg ons daar te wachten totdat de bel ging. Hummel ging de muurschildering van San Roque bekijken, ik ging op een cementen bankje zitten en papa en mama gingen een paar meter verderop met de pater staan praten. Iets van wat ze zeiden kon ik wel oppikken, dankzij mijn in al die kasturen getrainde gehoor; pater Ruiz vertelde hun dat we alles inclusief rapport zouden krijgen en dat we elke dag op de presentielijst zouden staan, maar dat we in geen enkel document zouden voorkomen dat naar het ministerie van Onderwijs zou worden gestuurd, dus ze hoefden zich geen zorgen te maken.
Toen de bel ging, nam pater Ruiz Hummel mee en kwam mama naast me zitten. Ze stak een Jockey op, de laatste uit het pakje, en vroeg me op haar beste Rots-toon: “Wie ben jij?”
“Vicente”, antwoordde ik mat.
“En waarom ben je nu op school gekomen?”
“Omdat we net in de wijk zijn komen wonen.”
“En wat doet je vader?”
“Hij is architect. Hij werkt bij een belangrijk bouwbedrijf, Campbell & co.”
“En ik?”
“Huisvrouw.”
Mama blies een grote rookballon uit. Ze zag er moe uit. Ze was nooit een ochtendmens geweest. Toen ze weer iets tegen me zei, klonk ze niet meer als De Rots.
“Bedenk maar dat het niet zo erg is. Je kunt nieuwe vrienden maken.”
“Ik wil geen nieuwe vrienden. Ik wil de vrienden die ik al had en die jij me hebt afgepakt!”
Op dat moment kwam pater Ruiz terug en ik stond op. Terwijl ik naar hem toe liep, hoorde ik mama het Jockey-pakje tot een propje verfrommelen.
Toen pater Ruiz de deur van mijn nieuwe klaslokaal opendeed, zat niemand van mijn klasgenoten op zijn stoel. Ze stonden allemaal op een kluitje voor het bord, als in een scrum, en kwamen niet meer bij van het lachen. Pater Ruiz kwam er als een bulldozer tussen terwijl hij onvermoeibaar bleef herhalen “Naar uw plaatsen” en met zijn vingers tussen hun ribben porde; blijkbaar was hij eraan gewend om op deze manier menigtes uiteen te drijven. Dat deed hij met succes totdat er slechts één aan het front over was, een koukleum met zijn jas aan, een das met groene strepen om en een muts op, die niet van plan leek daar weg te gaan en bij wie pater Ruiz nog harder aandrong, naar uw plaatsen, hebt ge me niet gehoord? Hij bereikte slechts dat de groep het uitschaterde.
De ‘jongen’ was het geraamte van de school, uitgedost in de kleren van mijn klasgenoten. Een geraamte was het in elk geval, dat was duidelijk; ik vroeg me af hoe ver het kannibalisme van die katholieken ging.
Pater Ruiz liep rood aan en schoot uiteindelijk in de lach. (Zijn bijziendheid was ernstiger dan ik had gedacht.) Hij haalde de kleren van het geraamte, nam ze onder zijn arm en bedankte mijn klasgenoten voor de gulle gift. De meerderheid jouwde hem uit. Anderen, duidelijk de eigenaren van de kledingstukken, trokken wit weg.
Hij zette me voor de klas en vertelde dat ik een nieuwe klasgenoot was. Hij hield een welkomstwoordje, waarin hij onderstreepte hoe ongemakkelijk iemand zich voelt wanneer hij ergens nieuw komt waar iedereen elkaar al kent en hun vroeg hun harten voor mij open te stellen. Zijn woorden werden met een respectvol stilzwijgen ontvangen. Pater Ruiz was een goed man, directeur of geen directeur, en iedereen die met hem te maken had, wist dat. Maar de sfeer die hij had weten te creëren, spatte in duizend stukjes uiteen toen hij zijn rede afsloot: “Ik stel jullie voor: Haroldo Vicente.”
Haroldo! klonk het meteen ergens achterin.
Ik sloot mijn ogen en wenste dat ik dood was.
Ik had niet voorzien dat mijn ouders, met een respect voor mijn wensen dat ik graag op andere gebieden zou willen hebben, Harry zouden proberen te handhaven in mijn nieuwe schoolomgeving. Harry is het diminutief van Harold en Harold is Haroldo in het Spaans en Haroldo is zo’n raar woord in deze taal dat, al eindigt het niet op ulo, orto of eta, het van nature uitnodigt tot rijmen. Haroldo klinkt als boldo, toldo, als Arnoldo, als culo gordo (dikke kont), zoals iemand ergens anders in de klas riep. Dertig blauwe beesten, de Blue Meanies uit Yellow Submarine, lachten me uit, ik die graag Harry had willen zijn maar nooit Haroldo, want door Haroldo raakte alles met die rijmziekte besmet, en nu was zelfs Vicente mikpunt van spot, Vicente, excelente! en ook Vicente detergente, en daarna, pater Ruiz, ben ik vies?, om alles te laten samenvloeien in een soort musical zonder muziek waarin slechts rijmend of helemaal niet werd gesproken, en het ontbrak er nog maar aan dat het skelet net als Fred Astaire over het plafond en de muren danste totdat iemand hem aan zijn das met groene strepen trok en hem weer bij zinnen bracht.